|
||||||||||||||||||||
|
Grondslagen en beginselen van burgerlijk procesrecht in Europa
Achtergronden - Afbakening en doelstelling van het onderzoeksprogramma - Werkwijze AchtergrondenOriëntatie op 'Europa' is voor degenen die zich binnen Europese landen met burgerlijk procesrecht bezighouden nog slechts van betrekkelijk recente datum. Evenals voor het materiële privaatrecht geldt voor het burgerlijk procesrecht dat dit 'als zodanig' van oudsher geen voorwerp was van op toenadering of eenmaking gericht beleid van Europese instellingen zoals de Raad van Europa, de Europese (Economische) Gemeenschap en de Europese Unie. De belangstelling voor dit rechtsgebied, voor zover aanwezig, was meer van indirecte aard, dat wil zeggen ondergeschikt aan andere beleidsdoelen. Desondanks kan er thans binnen Europa gewezen worden op verschillende initiatieven die voor het harmoniseringsvraagstuk van direct belang zijn. De Raad van Europa heeft zich op het terrein van het burgerlijk procesrecht (meer gebruikelijk is hier de wat bredere aanduiding 'civil justice') niet onbetuigd gelaten. Een aantal belangrijke 'Aanbevelingen' van de Raad van Ministers met betrekking tot 'civil justice' heeft de afgelopen decennia het licht gezien. Van concrete resultaten van al dit werk in de zin van toenadering of eenmaking van burgerlijk procesrecht is echter vooralsnog weinig gebleken. Van concrete resultaten van al dit werk in de zin van toenadering of eenmaking van burgerlijk procesrecht is dan ook weinig bekend. Momenteel kan overigens wel worden gewezen op verschillende initiatieven op het terrein van civil justice binnen de CEPEJ van de Raad van Europa. Meer invloed heeft artikel 6 EVRM en de daarop gebaseerde rechtspraak van het EHRM en van nationale rechters gehad. Hoewel het doel van artikel 6 niet harmonisering van procesrecht is maar het vestigen en garanderen van toegang van burgers tot behoorlijke rechtspraak, kan gesteld worden dat van dit artikel desalniettemin een zekere harmoniserende werking is uitgegaan. In het kader van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie zijn met betrekking tot eenmaking van burgerlijk procesrecht belangrijke vorderingen geboekt, oorspronkelijk vooral in de vorm van verdragen, thans in de vorm van verordeningen. Gewezen kan worden op, bijvoorbeeld, Brussel I en IIbis, de EG-Betekeningsverordening, de EG-Bewijsverordening en de Verordening betreffende een Europese executoriale titel. Overziet men de resultaten van de inspanningen binnen het kader van de Europese Gemeenschap en de Europese Unie, dan moet worden vastgesteld dat zij alle, anders dan de resultaten van de inspanningen in het kader van de Raad van Europa, uitsluitend betrekking hebben op rechtsregels voor burgerlijke zaken met grensoverschrijdende aspecten en dat zij binnen dit gebied alleen enkele belangrijke onderwerpen regelen (rechtsmacht, erkenning en tenuitvoerlegging van buitenlandse beslissingen, betekening van stukken in het buitenland). Deze beperking lag (ligt) besloten in de oriëntatie van deze instellingen op de interne markt, die eveneens het zich zuiver binnen een lidstaat afspelende rechtsverkeer in beginsel ongemoeid laat. Onder artikel 65 van het EG-verdrag zoals ingevoegd door het op 1 mei 1999 in werking getreden Verdrag van Amsterdam (zie thans ook de artikelen III-158 and III-170 van de voorgestelde Europese Grondwet) zijn de zaken iets anders komen te liggen. Dit artikel is opgenomen in Titel IIIA onder andere over 'Vrij verkeer van personen' en is gewijd aan 'maatregelen op het gebied van justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die grensoverschrijdende gevolgen hebben', althans, voor zover deze maatregelen noodzakelijk zijn voor het behoorlijk functioneren van de interne markt. Nader beschouwd blijkt dit artikel vooral betrekking te hebben op burgerlijk procesrecht, maar dan wel in beginsel beperkt tot de materie die geregeld is in de hierboven genoemde Europese verordeningen plus enkele Haagse verdragen; naast het materiële ipr worden genoemd: betekening in het buitenland, bewijsopname in het buitenland, erkenning en tenuitvoerlegging van vonnissen, en jurisdictie. Door opname in het EG-verdrag (de 'eerste pijler') is deze materie nu uitdrukkelijk gemeenschapsbeleid geworden. Het interessantste en tegelijkertijd het meest mysterieuze onderdeel van artikel 65 (nieuw) van het Gemeenschapsverdrag is onderdeel c: (de bedoelde maatregelen omvatten onder meer …) de afschaffing van hinderpalen voor de goede werking van burgerrechtelijke procedures, zo nodig door bevordering van de verenigbaarheid van de in de lidstaten geldende bepalingen van burgerlijke rechtsvordering. Dit lijkt een invitatie, of zelfs een opdracht, te zijn om tot op zekere hoogte ook te gaan werken aan toenadering/eenmaking van interne regels van burgerlijk procesrecht. In aansluiting hierop moet aan het slot van deze beschrijving van achtergronden worden genoemd het belangrijke, in 1994 gepubliceerde rapport van de Working Group for the Approximation of Civil Procedural Law in Europe, ook wel bekend als de Commissie Storme. Dit rapport bevat uitgewerkte tekstvoorstellen, met inbegrip van Overwegingen en een Toelichting, voor EG-Richtlijnen voor zestien verschillende onderwerpen van burgerlijk procesrecht. De voorstellen zijn geenszins beperkt tot zaken met een grensoverschrijdend karakter, maar zijn juist in de eerste plaats gericht op toenadering van het interne burgerlijk procesrecht van de lidstaten van de EU. Zij lijken dus te kunnen vallen onder de paraplu van punt c van het nieuwe artikel 65 EG-verdrag. Na een aarzelend begin mogen deze voorstellen zich thans in enige belangstelling van de Commissie verheugen. Deze belangstelling van de Commissie moet waarschijnlijk worden gezien tegen de achtergrond van het hierboven genoemde nieuwe artikel 65 EG-verdrag. Overigens wordt buiten het kader van de EU, op wereldwijde schaal, gewerkt aan Principles and Rules of Transnational Civil Procedure (het gaat om een project van het American Law Institute en UNIDROIT). Dit project is van belang aangezien geprobeerd wordt regels en beginselen te formuleren die zowel vanuit de civil law tradities als vanuit de common law tradities aanvaardbaar zijn. Dientengevolge kunnen zij ook een bron van inspiratie vormen voor harmoniseringsvoorstellen in Europees verband, waar de procesrechtelijke kloof tussen Engeland & Wales, Noord-Ierland alsmede de Ierse Republiek enerzijds en de civil law landen anderzijds nog altijd bestaat, hoewel er de laatste jaren sprake is van toenadering. Inmiddels zijn de Principles gepubliceerd bij Cambridge University Press. Afbakening en doelstelling van het onderzoeksprogrammaUit het bovenstaande moge blijken dat zowel op wereldwijde schaal als binnen Europa, in het bijzonder binnen de Europese Unie, de belangstelling voor een zekere mate van toenadering of harmonisering van burgerlijk procesrecht groeiende is. De problematiek van de toenadering en harmonisering van burgerlijk procesrecht vormt het centrale onderwerp van het programma Grondslagen en Beginselen van Burgerlijk Procesrecht in Europa. In het kader van het programma wordt door systematisch onderzoek op deelterreinen (bijv. case management, dan wel de spanning tussen 'public justice' en 'private justice' (ADR, waaronder mediation)) beter zicht verkregen op de overeenkomsten en verschillen die op procesrechtelijk terrein in Europa bestaan, en op deze wijze kan een bijdrage worden geleverd aan de discussie over toenadering dan wel harmonisering van procesrecht. Het programma sluit hiermee uitstekend aan op de missie van de Onderzoeksschool in haar geheel, namelijk bestudering en vormgeving van een Europees Ius Commune. Het onderzoeksprogramma richt zich op de lidstaten van de EU. De geografische begrenzing van het project tot de lidstaten van de Europese Unie is niet een rigide, waterdichte grens, maar heeft veeleer de strekking om voorshands aan te sluiten bij concrete, al bestaande ontwikkelingen in het kader van de Europese Unie. Waar relevant voor de Europese ontwikkelingen zal echter ook kennis worden genomen van ontwikkelingen buiten een Europese context, bijvoorbeeld waar het toekomstige lidstaten betreft, dan wel verwante rechtstradities (o.a. Zwitserland, USA, Zuid Afrika). Grondslagen en beginselen staan centraal omdat bij toenadering en harmonisering van procesrecht de aandacht allereerst zal (moeten) uitgaan naar de basisfilosofie op onderdelen van procesrecht in de verschillende lidstaten. Allerlei details in uitwerking mogen niet aanstonds het zicht op de hoofdzaken belemmeren. Vervolgens rijst de vraag wat in deze context onder 'grondslagen' en 'beginselen' zal moeten worden verstaan. Volgens de onderzoeksgroep is het beter niet van te voren te zoeken naar een alomvattende werkdefinitie, maar het onderzoek te richten op fundamentele vraagstukken van procesrecht die relevant zijn in alle of in de meerderheid van de jurisdicties binnen de Europese Unie. Doel van het onderzoek (en daarmee is ook de missie van de onderzoeksgroep gegeven) is het zichtbaar maken van grondpatronen die bruikbaar zijn voor de toenadering/eenmaking. Het gaat om rechtsvergelijkend onderzoek op basis van de gebruikelijke rechtsvergelijkende methodiek gericht op het identificeren en analyseren van gemeenschappelijke dan wel verwante leerstukken in de procesrechten van de lidstaten van de Europese Unie, en op het blootleggen en nader duiden van gemeenschappelijke evoluties in deze procesrechten (bijvoorbeeld, de versterking van de rol van de rechter in het burgerlijk proces). Ook kan worden gedacht aan het duiden van gemeenschappelijke organisatorische dan wel praktische karaktertrekken van de verschillende Europese stelsels van burgerlijk procesrecht die aan de basis liggen van de nog altijd actuele problematiek van, bijvoorbeeld, de gerechtelijke achterstanden, de hoge kosten van het procederen en de moeizame positie van de materiële waarheid in het burgerlijk geding. Daarbij zijn case-studies die zich op slechts één jurisdictie richten niet uit te sluiten, omdat rechtsvergelijkend onderzoek mede mogelijk wordt gemaakt door het voorhanden zijn van dit soort studies. Wel ligt het voor de hand dat de bedoelde case-studies vervolgens tot uitgangspunt worden genomen bij rechtsvergelijkend onderzoek, zeker als op basis van de bedoelde studies wordt besloten dat de conclusies van belang zijn in een bredere context. Het programma is gericht op de actualiteit en op verwachte toekomstige ontwikkelingen met betrekking tot toenadering of harmonisering van burgerlijk procesrecht. Desalniettemin zal een ruime plaats worden geboden aan rechtshistorisch onderzoek, want er bestaat behoefte aan onderzoek gericht op het combineren van de rechtshistorische gegevens met hedendaags materiaal. De rechtshistorische poot in het onderhavige programma is erop gericht informatie te verschaffen over de achtergronden van bestaande procesrechtelijke regelingen en bovendien actuele verschillen tussen de stelsels van procesrecht in Europa te verklaren. Daarnaast is het naar het oordeel van de programmaleiders van belang dat rechtshistorische bevindingen onder de aandacht van een groter publiek worden gebracht omdat deze bevindingen de discussie over de toekomst van het burgerlijk procesrecht in Europa mede vorm kan geven. Immers, een rechtshistorische benadering betekent dat eigentijdse ontwikkelingen op adequate wijze kunnen worden geduid. Dientengevolge zal binnen het onderhavige programma onderzoek worden gedaan naar bedoelde historische wortels. WerkwijzeHet onderzoek wordt verricht door een onderzoeksgroep, bestaande uit stafleden die aan de betrokken faculteiten verbonden zijn, aangevuld met geïntereseerde onderzoekers van buiten deze faculteiten. De onderzoekers van buiten de betrokken faculteiten worden op basis van hun deskundigheid en afhankelijk van het onderzoeksthema aangezocht. Momenteel zijn in het kader van het onderhavige programma reeds een aantal netwerken van onderzoekers in het leven geroepen. In de eerste plaats is er een netwerk van Europese processualisten dat is gecreëerd in het kader van een bij Kluwer Law International uitgegeven boekenserie 'Civil Procedure in Europe'. Dit betreft een onderzoeksproject dat in 1995 is gestart met als doel het tot stand brengen van een boekenserie waarvan elk deel handelt over een specifiek onderwerp van burgerlijk procesrecht. De lijst van onderwerpen behandeld in het rapport van de Commissie Storme heeft hierbij een belangrijke inspiratiebron gevormd. De serie is in de eerste plaats bedoeld als een brede, up-to-date beschrijving van de desbetreffende onderwerpen van burgerlijk procesrecht zoals geregeld in de lidstaten van de EU, geschreven door nationale experts en per onderwerp (deel) voorzien van een synthese geschreven door een 'generaal-rapporteur'. Er zijn drie 'editors' (Prof. Storme, Prof. Van Rhee, Dr. Meijknecht) en verder is er een redactiecommissie met leden afkomstig uit vrijwel alle landen van de Europese Unie. Het secretariaat van deze serie berust thans bij de Maastrichtse juridische faculteit. Tot nu toe zijn 5 delen in de serie verschenen. In de tweede plaats is er een netwerk van Europese processualisten gecreëerd in het kader van het Casebook Civil Procedure in de reeks Ius Commune Casebooks for the Common Law of Europe. Het Casebook Civil Procedure wordt in het kader van het onderhavige onderzoeksprogramma tot stand gebracht. Vervolgens is er een netwerk van rechtshistorici met procesrechtelijke belangstelling dat is gecreëerd in het kader van een door de Duitse Gerda Henkel Stiftung verleende subsidie. Het onderzoek van dit netwerk van rechtshistorici vindt (mede) plaats in het kader van het onderhavige programma. Uiteindelijk is er ook een netwerk van academici en praktijkjuristen uit de huidige en de toekomstige lidstaten van de EU, die in het kader van een jaarlijkse summer school in Dubrovnik bijeenkomen met als doelstelling recente ontwikkelingen op het gebied van het burgerlijk procesrecht in Europa te analyseren. Deze summer school wordt mede vanuit het programma vorm gegeven. Aan de summer school neemt ook een aantal geselecteerde studenten deel, waardoor de school een ideale kweekvijver voor promotietalent vormt. De summer school wordt aanbevolen op de website van de CEPEJ van de Raad van Europa. Naar aanleiding van de jaarlijkse bijeenkomst wordt telkens een boek over een thema van procesrecht in Europa gepubliceerd. Het onderzoek zal in beginsel worden uitgevoerd aan de hand van door de onderzoeksgroep opgestelde vragenlijsten of aan de hand van anders gestructureerde aanwijzingen (bijvoorbeeld een uniforme lijst van onderwerpen of een vaste paragraafindeling voor de gevraagde rapportage). Formele landenrapporten, zoals vaak gebruikelijk, zijn niet per se vereist. Het nut ervan kan binnen de onderzoeksgroep van geval tot geval worden bezien. De stafleden van de onderzoeksgroep zijn uiteindelijk verantwoordelijk voor de verzameling van de gegevens en de verslaglegging. |
|||||||||||||||||||
|