|
||||||||||||||||||||
|
Integratie, differentiatie en flexibiliteit: nieuwe perspectieven op EU recht en beleid
Inleiding: overzicht van het onderzoeksgebied - Focus: Nieuwe perspectieven op een economische, politieke en sociale Europese Unie in de mondiale orde - Plan van aanpak Inleiding: overzicht van het onderzoeksgebiedDe behoefte aan steeds verdergaande Europese integratie op een steeds groter wordend gebied van het recht en beleid staat op gespannen voet met de steeds groter wordende behoefte aan meer flexibiliteit en erkenning van de diversiteit van de verschillende beleidsterreinen en nationale regelgeving. Onder de slogan 'United in Diversity' heeft de Europese Unie getracht uitdrukking te geven aan de noodzaak rekening te houden met het heterogene karakter van de Unie. Sedert hun constitutionele erkenning door het Verdrag van Amsterdam behoren 'differentiatie' en 'flexibiliteit' dan ook tot één van de belangrijkste begrippen van het Europese recht en beleid. Zo is de mogelijkheid tot nauwere samenwerking tussen een aantal Lidstaten in het EU Verdrag neergelegd. Tevens kunnen Lidstaten ook een beroep doen op z.g. vrijwaringsclausules en opt-out procedures, op grond waarvan zij mogen afwijken van uniform EU recht. Differentiatie en flexibiliteit kunnen nu dan ook worden beschouwd als middelen om integratie mogelijk te maken. Deze geven uiting aan het heterogene karakter van de EU door verschillende groepen Lidstaten toe te staan bepaalde beleidsgebieden met verschillende procedurele en institutionele instrumenten te bewandelen. Dit leidt enerzijds tot problemen. Anderzijds kan het juist bijdragen aan meer integratie. Zo is het toestaan van differentie en flexibiliteit in EU wetgeving en de toepassing daarvan problematisch omdat het kan leiden tot toegenomen complexiteit van de gehele EU structuur, een grotere fragmentatie van de EU, gebrekkige transparantie en participatie in EU regelgeving en, hiermee samenhangend, een groeiende wantrouwen in EU- regelgeving. Het Verdrag van Lissabon zal deze problematiek eerder versterken dan afzwakken. Een bijzonder aandachtspunt vormt de uitbreiding van de EU. Lidstaten kunnen hier gebruik maken van verschillende institutionele instrumenten voor gedifferentieerde integratie (zoals het Verdrag van Pruem) met name op het gebied van vrijheid, veiligheid en recht. Een ander belangrijk probleem vormt de toepassing van het beginsel van subsidiariteit en de wens (en verplichting) om besluitvorming zo dicht mogelijk te laten plaatsvinden bij de burgers, op lokaal, regionaal of nationaal niveau. Het toestaan van meer flexibiliteit betekent echter ook dat er juist meer vooruitgang kan worden geboekt in het integratieproces dan alleen via de uniforme harde approach van EU-wetgeving (o.a. door middel van harmonisatie) kan worden bewerkstelligd, zoals bijvoorbeeld het Bologna proces aantoont. Focus: Nieuwe perspectieven op een economische, politieke en sociale Europese Unie in de mondiale ordeDit deelprogramma onderzoekt de moeilijkheden die de Europese Unie van 27 Lidstaten in de 21ste eeuw ondervindt bij het integratieproces en haar pogingen om tegemoet te komen aan de verschillende behoeftes en belangen van de huidige en toekomstige Lidstaten. Het programma analyseert de spanning tussen enerzijds de behoefte aan steeds verdergaande integratie op Europees niveau enerzijds en anderzijds de noodzaak het heterogene karakter van de EU-27 te erkennen. Het ziet toe op verschillende vraagstukken van Europese integratie, waarbij een tweede spanningsveld, die tussen economische integratie en politieke en sociale integratie in een steeds van elkaar afhankelijker wordende wereld een belangrijk onderwerp van studie vormt. Het programma zal dan ook verschillende beleidsterreinen onderzoeken, zoals interne markt en mededinging, migratie en burgerschap, gezond- en veiligheid van burgers, onderwijs en cultuur en externe betrekkingen. Een voorbeeld van het tweede spanningsveld is de nadruk die de EU legt op economische integratie en doeleinden in het kader van de z.g. 'Lissabon criteria' en het andere, meer sociale gezicht van Europa ('Social Europe'), waarbij de nadruk ligt op de algemene belangen, het beschermen van de rechten van burgers, waaronder het recht om niet te worden gediscrimineerd en de bescherming van hun gezond- en veiligheid en milieu. Het is dan ook in deze context dat de roep naar meer differentiatiemogelijkheden voor de Lidstaten steeds groter wordt, terwijl er tegelijkertijd echter ook een steeds grotere roep naar de invulling van het Europees burgerschap wordt gehoord. Dit spanningsveld roept ook vragen op naar de naleving en toepassing van de EU regelgeving en dus hoe de Lidstaten (en het Hof van Justitie) omgaan met deze regelgeving. Tevens werpt het vragen op naar de wetenschappelijke onderbouwing van EU regelgeving en bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de Lidstaten, tussen de EU en internationale organisaties en tussen de EU en derde landen. In dit laatste gebied, externe betrekkingen, kan het bevorderen van 'flexibiliteit' niet alleen worden gezien als een instrument in de pre-toetredingsfase, maar ook als een instrument voor samenwerking met derde landen dat zich kan ontwikkelen tot vormen van specifieke vormen van institutionele participatie in organen zoals agentschappen en programma's als wel beleidsvormen met een supranationaal of intergovernmenteel karakter. Het bovenstaande maakt duidelijk dat het verlangen naar meer institutionele flexibiliteit vaak wordt ingegeven door een behoefte aan flexibiliteit in verschillende beleidsterreinen (materiële flexibiliteit). Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er vaak een 'level playing field' probleem ontstaat wanneer er teveel differentiatie en flexibiliteit bestaat: wanneer er onvoldoende harmonisatie van de toepasselijke normen plaatsvindt kan er geen eerlijke concurrentiepositie tussen ondernemingen ontstaan. Het programma beoogt derhalve dit spanningsveld te onderzoeken in de diverse beleidsterreinen om te bezien of, en in hoeverre, het noodzakelijk is meer flexibiliteit te hanteren. Het programma onderzoekt dan ook de institutionele vormen van integratie en differentiatie en de problemen die deze met zich meebrengen voor het integratieproces in het algemeen en de algemene beginselen van Europees recht. Voorbeelden hiervan zijn, de vrijwaringsclausules en de opt-out procedures, het concept van harmonisatie, de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit, openbaarheid en participatie, agentschappen en comités alsmede de bevoegdheidsverdeling tussen de verschillende Europese instellingen onderling en tussen de EU en nationale instellingen, en de flexibiliteit die door de EU wordt gehanteerd in haar betrekkingen met derde landen en verdragen. Deze combinatie van materieelrechtelijk (vertikaal) en institutioneelrechtelijk (horizontaal) onderzoek is typerend voor het deelprogramma. Plan van aanpakZowel in praktijk als in de theorie is al veel aandacht besteed aan de problematiek van integratie, differentiatie en flexibiliteit. Op dit terrein hebben meerdere partners van de onderzoeksschool reeds al bewezen samenwerking (zie o.a. B. De Witte, D. Hanf en E. Vos 2001). Het thema van dit programma is dan ook op zichzelf niet nieuw. Door zijn horizontale (institutioneelrechtelijke) en vertikale (materieelrechtelijke) benadering probeert dit programma echter een innovatieve bijdrage te leveren aan het debat over het Europese integratieproces en daarbij gepaard gaande uitdagingen voor de EU in de 21ste eeuw. Bovendien rechtvaardigen de nieuwe ontwikkelingen op dit gebied waarbij de nieuwe contouren van het Europese integratieproces zich steeds duidelijker aftekenen en wellicht tot een voorbeeld voor andere regionale integratieprocessen kunnen zijn, meer dan ooit tevoren de bestudering van de spanningsvelden tussen verdergaande integratie enderzijds en meer respect voor het heterogene karakter van de EU-27 anderzijds. Het programma zal dan ook de verschillende beleidsterreinen onderzoeken, in het bijzonder die terreinen die het economische en sociale 'gezicht' van de EU bepalen. Het programma omvat derhalve de volgende belangrijke vraagstukken: i) onderzoek naar het niveau van integratie dat tot nu toe heeft plaatsgevonden in de te onderzoeken beleidsterreinen, hoe dit institutioneelrechtelijk vorm heeft gekregen en of dit (en zo ja welke) problemen oplevert, ii) onderzoek naar de vraag of, en in hoeverre, differentiatie en/of flexibiliteit is vereist of toegepast in het betreffende beleidsterrein, of dat juist verdergaande integratie en dus meer harmonisatie noodzakelijk is, en iii) onderzoek naar het spanningsveld tussen de economische integratie en sociale en politieke doeleinden. |
|||||||||||||||||||
|