|
||||||||||||||||||||
|
Algemeen verbintenissen- en contractenrecht
Leiderschap, managementstijl en communicatie - Programmaopzet - Beoogde resultaten - Academische reputatie en verspreiding van onderzoeksresultaten - Relatie tot de onderzoeksschool - Effecten van de samenwerking - Onderzoeksfaciliteiten en middelentoekenning Leiderschap, managementstijl en communicatieGoed wetenschappelijk onderzoek is gebaat bij een inspirerende omgeving van gedreven onderzoekers. De programmaleiding tracht aan die omgeving bij te dragen door het frequent organiseren van congressen, workshops en discussiebijeenkomsten en door elk lid binnen het programma de gelegenheid te bieden deel te nemen aan gezamenlijke publicaties. Een bijzondere rol komt daarbij toe aan de programmaleiding in die zin dat deze doorgaans het initiatief neemt voor nieuwe gezamenlijke projecten en er op toeziet dat zoveel mogelijk vanuit alle faculteiten aan het project wordt deelgenomen. Aan het handelen van de programmaleiding ligt ten grondslag dat interfacultaire initiatieven op het terrein van het programma sterk dienen te worden gestimuleerd. Op het jaarlijkse Ius Commune-congres wordt dan ook altijd een workshop gewijd aan Algemeen verbintenissen- en contractenrecht en bovendien vindt gedurende het jaar een groot aantal bijeenkomsten plaats waar de onderzoekers elkaar treffen. Op facultair niveau organiseren de locale onderzoeksgroepen eveneens bijeenkomsten. Behalve de coördinerend programmaleiders uit Maastricht (Caroliine Cauffman) en Amsterdam (Jacobien Rutgers (VU)) kent het programma onderzoeksleiders in Leuven (Sophie Stijns), Amsterdam (Marija Bartl) en Utrecht (Anne Keirse). De communicatielijnen zijn over het algemeen kort en efficiënt. Het programma kent een aanzienlijke inbreng vanuit Amsterdam, zodat de benoeming van een programmaleider vanuit die faculteit aangewezen is. Daarover zal overleg plaatsvinden. Programmaopzeta. Oorspronkelijke probleemstelling, doelstellingen en methodeHet onderzoek op het terrein van het contracten- en overig verbintenissenrecht richt zich enerzijds op het doorlichten van het eigen Nederlandse recht (en van andere nationale rechtsstelsels) tegen de achtergrond van een Europees privaatrecht, anderzijds op de analyse van de wenselijkheid en de mogelijkheid van het totstandbrengen van een Europees contracten- en overig verbintenissenrecht. Daarbij ligt de nadruk, anders dan in het programma Grondslagen, vooral op de problematiek die specifiek eigen is aan het contractenrecht. Het onderzoek richt zich zowel op meer algemene vragen van harmonisatie en eenwording, en de moeilijkheden die daarbij optreden, als op de traditionele rechtsvergelijking. Door de rechtsvergelijking op deelonderwerpen van het contracten- en overig verbintenissenrecht te bezien in het licht van de meer algemene vragen ontstaat een vruchtbaar onderzoeksterrein. Bij die algemene vragen kan worden gedacht aan de bevoegdheid van de EG om op het terrein van het contractenrecht nadere regels te stellen, aan de problematiek van de fundamentele verschillen tussen common law en civil law-systemen en uiteraard aan de compatibiliteit van de verschillende civil law systemen onderling. Zo bestaat twijfel over de vraag of het EG-verdrag nu wel of niet een bevoegdheidsgrondslag biedt voor een Europees contractenwetboek. Verder wordt er door de een pessimistischer dan door de ander geoordeeld over de mogelijkheid om de common law en de civil law op één lijn te krijgen. Welke methode van eenwording dient te worden gekozen (Europese richtlijnen, Principles, Verdragen, vrij verkeer van rechtsregels, leidend tot een ‘gemengd’ rechtsstelsel, etc.), en welke nadelen aan deze methoden zijn verbonden, wordt steeds uitdrukkelijk in het onderzoek betrokken. In zoverre bestaat ook een vruchtbare wisselwerking met het deelprogramma Grondslagen. De onderwerpen van verbintenissenrecht die in dit kader worden bestudeerd zijn totstandkoming, inhoud en niet-nakoming van de overeenkomst, alsmede de verhouding tussen de overeenkomst en de andere bronnen van verbintenis. Wat dit laatste aangaat, komt met name de verhouding tussen het verrijkingsrecht (onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en zaakwaarneming) en het overeenkomstenrecht aan de orde. Hier is alle reden voor nu in rechtsvergelijkend opzicht deze bronnen onderling sterk met elkaar verbonden zijn. In het onderzoek wordt gepoogd om door middel van rechtsvergelijking verkregen inzichten te transplanteren naar het Nederlandse recht. Ook wordt onderzoek gedaan naar de beginselen van contractenrecht die de Europese stelsels gemeen hebben en wat daarvan typisch civil law en wat typisch common law is. In dat kader wordt traditioneel ook gekeken naar de waarde die gemengde rechtsstelsels (met name Zuid-Afrika en Schotland) kunnen hebben voor een toekomstig Europees privaatrecht. Er zij overigens op gewezen dat het aansprakelijkheidsrecht grotendeels is ondergebracht in het programma Aansprakelijkheid en verzekering. Nauw verbonden met het voorafgaande is de invloed van Europese instrumenten van harmonisatie (met name richtlijnen) op het nationale recht. De inhoud en de wijze van implementatie van richtlijnen op het terrein van het contractenrecht worden voor het Nederlandse recht (in vergelijking met enkele andere rechtsstelsels) onderzocht. Dit onderzoek mondt uit in conclusies over zowel de kwaliteit van en geschiktheid voor hun doel van richtlijnen als over de mate waarin Staten voldoen aan hun Europese implementatieverplichtingen. In het onderzoeksprogramma zijn ter uitvoering van het voorgaande drie hoofdgebieden aangewezen:
b. ActualiseringBinnen het programma zijn op alle drie de hoofdgebieden de laatste twee jaar nieuwe accenten gelegd:
Beoogde resultatenHet Europees-privaatrechtelijk debat vindt vooral plaats op internationaal niveau. Dat betekent dat het in de visie van de onderzoeksleiding essentieel is dat niet alleen wordt deelgenomen aan het nationale, maar ook aan het internationale debat. Het programma kent dan ook een relatief groot aantal Engelstalige publicaties: de uitdrukkelijke bedoeling is om internationaal een voortrekkersrol te vervullen. Het streven van de groep is dan ook zowel om bij te dragen aan de vormgeving van een Europees privaatrecht (bijv. middels bijdragen aan het European Civil Code-project) als om dit proces kritisch te volgen en daarop te reflecteren. In de onderzoeksgroep zijn verschillende benaderingen over de beste wijze van totstandkoming van uniform privaatrecht vertegenwoordigd. Academische reputatie en verspreiding van onderzoeksresultatenDe academische reputatie van de onderzoeksgroep blijkt uit verschillende omstandigheden. In de verslagperiode ontvingen zowel Hondius als Hartkamp eredoctoraten van buitenlandse universiteiten. De programmaleiders zijn redacteur van vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften (Hondius onder meer van de European Review of Private Law, Smits van de Maastricht Journal of European and Comparative Law). De leden van het programma doen bovendien mee aan een keur van internationale samenwerkingsverbanden en ontvingen externe financiering. Belangrijker is echter dat de publicaties die binnen het programma zijn verwezenlijkt een grote rol spelen in het internationale debat en dat individuele leden vanwege hun academische verdiensten regelmatig uitnodigingen krijgen om te spreken op internationale congressen, op te treden als gasthoogleraar of deel te nemen aan beoordelingscommissies (een overzicht is op aanvraag beschikbaar). Om verspreiding van onderzoeksresultaten te bevorderen wordt vanuit de programmaleiding sterk gestimuleerd om zoveel mogelijk ook in internationale tijdschriften en boekenseries te publiceren. De rol die het programma in nationaal opzicht vervult wordt echter ook serieus genomen: dat blijkt onder meer uit het relatief grote aantal hand- en studieboeken dat binnen dit programma tot stand komt. Tot deze handboeken behoort het standaardwerk op het terrein van het Nederlands contractenrecht: Asser-Hartkamp II (Algemene leer der overeenkomsten; 12de druk 2005). Relatie tot de onderzoeksschoolDe centrale probleemstelling van de Onderzoeksschool is wat de rol is van het recht bij internationale integratieprocessen. Het programma Algemeen verbintenissen- en contractenrecht ligt op een privaatrechtelijk terrein waar de Europese integratie ver is gevorderd: veel Europese privaatrechtelijke richtlijnen handelen over het contractenrecht. Bovendien wordt juist op dit terrein het debat over de verdere ontwikkeling van een Europees privaatrecht gevoerd, mede naar aanleiding van de Mededeling (2001) en het Actieplan (2003) van de Europese Commissie. De verhouding van dit programma met enkele andere programma’s binnen de School behoeft toelichting. Zowel inhoudelijk als personeel bestaat enige overlap met Grondslagen (waar Smits tevens coördinerend programmaleider is) en met Consumentenrecht (waar Hondius de scepter zwaait). In Grondslagen vindt eveneens onderzoek plaats naar contractenrecht, maar vanuit een meer theoretisch perspectief. In Consumentenrecht wordt het contractenrecht primair beschouwd vanuit het perspectief van de bescherming van de consument en minder vanuit algemeen contractenrechtelijk perspectief. Effecten van de samenwerkingDe samenwerking heeft geleid tot gezamenlijke projecten en publicaties en in algemene zin tot een hoger niveau van onderzoek dankzij uitwisseling van ideeën en gezamenlijke wetenschappelijke discussie. De facultaire onderzoeksgroepen die in Contractenrecht participeren worden in de huidige tijd van ‘focus en schaalvergroting’ vaak te klein bevonden om als zelfstandige onderzoekseenheid te functioneren. Initiatieven die een facultaire onderzoeksgroep alleen niet kan ondernemen, kunnen wel in samenwerking met de groepen in andere faculteiten worden uitgevoerd. Onderzoeksfaciliteiten en middelentoekenningCongressen en workshops binnen dit programma worden primair gefaciliteerd door de verschillende faculteiten, maar waar nodig kan worden teruggevallen op ondersteuning door de penvoerder van de onderzoeksschool (Maastricht). Tevens financiert de penvoerder vanuit ‘breedtestrategie’-gelden congressen die vallen binnen de missie van de School. Onderzoekers binnen het programma maken geregeld gebruik van bibliotheken van de andere faculteiten. |
|||||||||||||||||||
|